Hoe werken het fysieke en sociale domein goed samen om te bouwen aan buurten die ertoe doen?

Verslag van een rondetafelgesprek dat Urhahn organiseerde met ontwerpers, beleidsmakers, onderzoekers en buitenverbinders

Hoe zorgen we ervoor dat de fysieke ruimte bijdraagt aan het sociale leven in de buurt? Dat was de centrale vraag tijdens het rondetafelgesprek dat Urhahn organiseerde met ontwerpers, beleidsmakers, onderzoekers en buitenverbinders uit het hele land. Het gesprek werd geleid door Annelies Acda en Tess Broekmans.

 

Wat opviel? Iedereen wil verbinding tussen sociaal en fysiek – maar het gebeurt nog te weinig. Dat komt niet door gebrek aan kennis, maar door verschillende snelheden, taal en belangen. Toch liggen er kansen om het anders te doen.

 

Een opvallend raakvlak tussen het fysieke en sociale domein is gezondheid. Een gezonde stad is vaak ook een sociale stad. Waar mensen bewegen, ontmoeten ze elkaar – op straat, op weg naar school of werk en bij de sportvereniging. En waar ontmoeting plaatsvindt, is minder eenzaamheid. Gezondheid en sociaal contact zijn dus nauw met elkaar verbonden. Toch blijft ‘gezondheid’ in beleid en ontwerp vaak een vaag containerbegrip.

 

Wat we leerden: vijf inzichten

 

1. Gezondheid is niet iets waar je vóór of tegen bent – het is te breed, te vaag.

Je kunt niet tegen gezonde leefomgevingen zijn,” werd gegrapt. Iedereen wil een gezonde stad en toch blijft het begrip vaak abstract. Ontwerpers kunnen pas bijdragen als er duidelijke doelen zijn.

 

“Gezondheid klinkt goed, maar waar hebben we het dan over? Bewegen? Mentale rust? Bestaanszekerheid?” — Ivan Nio, sociaal bouwmeester Groningen

 

Gezondheid wordt vaak gezien als een individuele keuze: je mag zelf weten wat je eet of hoe je leeft. Maar de omgeving waarin mensen wonen en werken heeft een grote invloed op hun gedrag en gezondheid. Die omgeving kan belemmerend werken en legt zo een slechte basis. Dat besef ontbreekt nog vaak in ontwerp- en beleidspraktijken. Volksgezondheid vraagt sturing op een hoger schaalniveau. Het is bij uitstek een verantwoordelijkheid van de overheid. Je moet dan een gedragen ambitie hebben met heldere uitgangspunten om het in een ontwerp mee te kunnen nemen.

 

“Uiteindelijk wil je toe naar plekken voor bewoners die grotendeels ook georganiseerd worden door bewoners, maar dat vraagt wel om langetermijninvesteringen. Het sociale domein heeft vaak weinig budget om te investeren, en moet wel veel leveren aan bewoners die hulp nodig hebben. De zorgzame buurt is wel nodig om te zorgen dat mensen minder individueel aan het loket komen”, vertelt Anne-Marie van Oers vanuit haar ervaring als buitenverbinder in Tilburg-Noord.

 

2. Ontmoeting zit hem zowel in de openbare ruimte als in gebouwen waar men kan ontmoeten. De moeilijke opgave is diepgaande ontmoeting tot stand brengen.
Er zijn verschillende niveaus van ontmoeting die op verschillende plekken tot stand kunnen komen. Veel ontmoeting komt georganiseerd tot stand, bijvoorbeeld via het verenigingsleven of in commerciële voorzieningen. Daarnaast komt ontmoeting tot stand in de openbare ruimte, soms oppervlakkig, bijvoorbeeld als je een voorbijganger gedag zegt. En soms soms wat diepgaander, bijvoorbeeld als je met je buren praat of met een vriend afspreekt in het plantsoen.

 

Verschillende vormen van contact zijn waardevol en ook oppervlakkig contact kan een vertrouwd gevoel opleveren en een stukje eenzaamheid tegengaan.

 

“We ontwerpen te vaak voor ontmoetingsplekken, maar vergeten dat ook ‘gedag zeggen’ op straat sociale samenhang is.” — Kristine Mourits

 

Herkennen en erkennen kan heel veel opleveren en daar heb je als gemeente wel invloed op. Je kunt bijvoorbeeld zorgen dat bewoners niet meteen in de auto stappen, maar juist even ergens wandelen of stilstaan op straat.”, vertelt Thomas Munnichs.

 

Ivan Nio en Tess Broekmans stellen in het gesprek dat het tot stand brengen van oppervlakkige contact vaak al goed lukt. Het is juist het diepgaandere contact waar de uitdaging in zit, stellen zij.

 

Ontwerpers hebben veel ontwerptools tot hun beschikking om vorm te geven aan licht sociaal contact, zoals voor de overgangszone tussen voordeur en straat waar tachtig procent van het burencontact plaatsvindt. Waar nu verlangen naar is, zijn zwaardere sociale contacten met oog op vereenzaming en oplopende zorgkosten.” — Ivan Nio

 

Daar kunnen we op inzetten door zoveel als mogelijk toegankelijke voorzieningen te maken en initiatieven vanuit bewoners te stimuleren. Voorzieningen als de Michi Noeki in Groningen of de buurtkamer op Oostenburg zijn klein van schaal, maar groot in impact. De buurtkamer op Oostenburg is een kleinschalige, open huiskamer in de wijk, geïnitieerd door bewoners, waar buurtbewoners elkaar laagdrempelig kunnen ontmoeten; Michi Noeki in Groningen is een kleine ontmoetingsplek langs de weg, geïnspireerd op Japanse rustplaatsen, waar buurt en passanten samenkomen. Beide voorzieningen zijn laagdrempelig, uitnodigend en groeien met de buurt mee. Juist die menselijke maat maakt het verschil.

 

3. De hoogste verwachtingen liggen bij de wijken met de grootste problemen.

 

In Vinexwijken ligt de lat veel minder hoog, daar hoeft blijkbaar niemand zijn buren te kennen. In armere buurten lijkt het ineens een vereiste.” — Ivan Nio

 

Het ideaal van de hechte buurt waar iedereen voor elkaar klaarstaat is sympathiek, maar niet altijd realistisch – en vaak vooral opgelegd aan kwetsbare wijken. Er wordt vaak meer ‘sociale veerkracht’ verwacht in kwetsbare buurten dan in de sterkste. Is dat eerlijk?  Wat wél werkt, is het versterken van netwerken en het creëren van gelegenheden tot betekenisvol contact. Dat vraagt om vertraging, betrokkenheid en goed luisteren naar wat bewoners nodig hebben en wensen. Maar in meer suburbane wijken is dat lastiger te organiseren.

 

In Almere, met een relatief groot aantal ouderen en veel suburbane gebieden, is het lastig om zowel voorzieningen op loopafstand te organiseren. “Suburbaan bouwen betekent grotere afstand. Dan geldt ook voor buurtvoorzieningen die voldoende bezoekers nodig hebben om open te kunnen blijven.”, vertelt Marie-José Decker.

 

In het Gooi hebben mensen hun buren minder nodig, ze redden zichzelf wel. In buurten met meer mensen in een kwetsbare positie, zijn mensen meer aangewezen op wat ze kunnen bereiken binnen loopafstand. Dan ben je ook meer aangewezen op je buren en ontmoetingsplekken. Sociale cohesie hoeft daarbij geen doel te zijn, maar netwerken moeten zich kunnen vormen door daar (fysieke) ruimte aan te bieden.

 

4. Initiatief en samenwerking zijn essentieel voor sociale dynamiek en een betere buurt en moeten worden gefaciliteerd

In Oostenburg ontstond de buurtkamer niet via een plan, maar via bewoners van omliggende buurten die zélf een brug wilden slaan tussen henzelf en de nieuwe bewoners van Oostenburg. Dat is waardevol gebleken.

 

Er ontstond een plek waar activiteiten plaatsvinden én waar bewoners en ontwerpers elkaar blijven ontmoeten. Urhahn deed onderzoek naar het ontstaan van de gemeenschap in dit nieuwe stukje stad en bewoners vertelden wat hun wensen waren en hoe ze de buurt ervaren. Urhahn had een intermediaire rol door bewonerswensen te vertalen naar concrete voorstellen waar het stadsdeel iets mee kan. De fysieke plek waar het allemaal kan plaatsvinden moet er natuurlijk zijn, maar het begint bij (het ruimte bieden aan) initiatief. Het laat zien dat ontwerpers niet aan altijd aan het roer hoeven te staan, maar wel richting kunnen geven – door te luisteren en samen te werken.

 

“Alleen al onderzoek doen maakt je onderdeel van de community. Als ontwerper kun je daarin verschil maken en uiteindelijk linkjes leggen tussen wensen en mogelijkheden met elkaar te verbinden.” — Tess Broekmans

 

5. Stel eerst de goede vraag – niet meteen ‘hoeveel vierkante meter’.

De behoefte aan ruimtelijke referentienormen vanuit het sociaal domein is begrijpelijk. Maar start met de bedoeling. De vraag ‘hoeveel m² sociale functie heeft deze wijk nodig?’ is verleidelijk, maar beperkt. Eerst moet je weten wat je wilt bereiken. Toch kunnen referentienormen – zoals nu in Tilburg – helpen om het sociaal domein een plek aan tafel te geven in het ruimtelijk proces.

 

“Wat is hier nodig? Wat wil je bereiken? Dát moet eerst op tafel.” — Kristine Mourits

 

“De taak van de stedenbouwkundige is om alle verschillende eisen in een plan proberen te stoppen. Zorgen dat we met elkaar het besef krijgen dat het misschien niet allemaal past. We moeten niet wat zacht is harder maken, want dan botst het nog meer. Maar we moeten wat hard is zachter maken, zoals parkeernormen.” — Tess Broekmans

 

De stukken met referentienormen worden dan ook vooral gezien als een strategisch document. Je kunt er ruimte mee claimen, maar uiteindelijk gaat het om het kijken naar de dynamiek van de buurt en wat er al in de omgeving is.

 

Wat nemen wij mee?

Het gesprek bevestigde iets waar we bij Urhahn soms nog tegenaan lopen: sociaal en fysiek ontwerp komen nog te vaak uit gescheiden werelden. Tegelijk zagen we hoe waardevol het is als ontwerpers – en de mensen waarmee we samenwerken – juist wél de verbinding zoeken. Door te luisteren, te vertalen en de goede vragen te stellen. Of, zoals een Annelies Acda het mooi zei: “Je moet eerst verkering hebben voordat je gaat trouwen.” We moeten tot de kern komen van waar het echt om gaat, bijvoorbeeld door middel van een socratisch gesprek: doorvragen, doorvragen en nog eens doorvragen. Vertragen om te versnellen dus. Met die houding blijven we werken aan buurten waarin het ruimtelijke en sociale elkaar versterken.

 

Deelnemers en gespreksleiders

Anne-Marie van Oers (beleidsadviseur & buitenverbinder sociaal domein gemeente Tilburg)

Thomas Munnichs (beleidsmedewerker gezondheid/gezonde leefomgeving en buitenverbinder sociaal voor Tilburg-West)

Ivan Nio (sociaal bouwmeester gemeente Groningen, sociaalgeograaf, stadssocioloog en onderzoeker)

Kristine Mourits (senior beleidsadviseur gezonde leefomgeving gemeente Nijmegen, senior onderzoeker gezonde leefomgeving bij Academische werkplaats AMPHI Radboud)

Marie José Deckers (secretaris kernteam regio Flevoland, senior strateeg voor de lange termijn in het sociaal domein gemeente Almere)

Annelies Acda (zelfstandig adviseur beleid – gezondheid – omgeving)

Jessica Tjon Atsoi (stedenbouwkundige, Urhahn stedenbouw en strategie)

Tess Broekmans (stedenbouwkundige en partner bij Urhahn stedenbouw en strategie, Hoogleraar Urban Design TU Delft)